Gastcolumn Prof. Dr. Ria Nijhuis-van der Sanden – Het vermogen om aan te passen: op zoek naar potentieel.

Een nieuwe editie van de rubriek “Gastcolumn van de hoogleraar”. Periodiek schrijft een hoogleraar (met als werkgebied fysiotherapiewetenschap) een column op onze website. Dit keer de beurt aan Prof. Dr. Ria Nijhuis-van der Sanden.

 

Het vermogen om aan te passen: op zoek naar potentieel.  

In 2009 was ik bezig mijn inaugurele rede voor te bereiden toen ik een editorial las in de Lancet met als titel “ what is health: the ability to adapt”. In deze editorial werd een boek besproken van Georges Canguilhem, geschreven in 1943 met de titel ‘Le normal et le pathologique”.  Deze Franse filosoof had zich ook bekwaamd in de medische en levens wetenschappen en verzette zich tegen het idee dat er een onderscheid gemaakt kon worden tussen normale en abnormale gezondheid noch op basis van mechanische of chemische metingen noch op basis van statistische data.  Hij sprak voor het eerst over gezondheid als het vermogen om aan te passen aan de omgeving. Gezondheid wordt dus niet bepaald door de dokter maar door de persoon zelf en de dokter is degene die het aanpassingsvermogen in ieders individuele context moet stimuleren en faciliteren. Dit past dus bij de huidige opvattingen over “personalised medicine”.  Het mooie van de definitie van Canguilhem is dat deze een verbinding legt tussen de fysieke, mentale en sociale dimensies en de patiënt als persoon in een positie plaatst om zelf te bepalen welke behoeften hij heeft om te kunnen aanpassen. De dokter wordt daarmee partner.

Het bovenstaande concept uit 1943 is met veel elan gelanceerd in 2011 door M. Huber met een publicatie in de BMJ. Samen met de Gezondheidsraad, ZonMw en Zorgverzekeraars wordt dit concept nu uitgerold in Nederland. De Nederlandse definitie luidt: ‘Het vermogen van mensen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven.’ Dit concept is ook opgepakt binnen de paramedische beroepen omdat juist de fysiotherapeut, ergotherapeut en logopedist een belangrijke rol kunnen spelen in het ondersteunen van dit aanpassingsvermogen.

Maar het uitrollen van dit concept is nog niet zo eenvoudig binnen de fysiotherapie en de andere paramedische wetenschappen. Enerzijds omdat we te gemakkelijk denken dat we het al goed doen en anderzijds omdat we denk ik onderschatten wat de gevolgen voor ons handelen zijn bij het aanvaarden van deze definitie.  Veel vakgenoten roepen dat er niets nieuws onder de zon is en we eigenlijk al jaren het bio-psycho-sociaal model hanteren. Helaas werd dit niet bevestigd in het artikel dat in 2016 verscheen van M. Huber en collega’s. Uit deze studie blijkt dat fysiotherapeuten accent leggen op de biomedische aspecten, de percepties van ziekten en de kwaliteit van leven: voor mij was het schokkend dat juist onze beroepsgroep net als dokters en verpleegkundigen geen aandacht had voor de dagelijkse activiteiten. Hoe kan dit nu? Juist patiënten geven aan hoe belangrijk het invullen van dagelijkse rollen is voor hun autonomie en kwaliteit van leven. En het is helder dat de fysieke capaciteit een cruciale rol speelt in het kunnen uitvoeren van dagelijkse activiteiten en het vervullen van rollen: als vader, als opa, als werknemer.  Ook uit ons eigen onderzoek blijkt dat er bij de fysiotherapeut nog weinig oog is voor de context en de drijfveren van de patiënt en juist die informatie is cruciaal om succes te verzekeren. Dus ja, iedereen erkent dat mensen meer zijn dan hun ziekte en dat het goed is de focus te verleggen van wat iemand niet kan naar wat hij wel kan. En ja, we ondersteunen allemaal het concept en gaan ermee op de loop.

Maar de cruciale vraag voor mij blijft staan: Faciliteren fysiotherapeuten daadwerkelijk het vermogen van hun patiënten aan te passen in hun omgeving? En is er dan daadwerkelijk een aanpak vanuit een bio-psycho-sociaal model? Binnen dit bio-psycho-sociale model zou het, zoals Hippocrates al verwoordde, veel belangrijker zijn “ welke persoon een ziekte heeft dan welke ziekte een persoon heeft”.   Ik denk dat dit zowel in het onderzoek als in de praktijk nog niet systematisch en toetsbaar gebeurt.

Op zoek naar potentie
In mijn inaugurele rede heb ik dit vermogen om aan te passen benoemd als de potentie die een persoon heeft.  Dit uitbuiten van iemands potentie speelt niet alleen in de zorg context maar is een facet van ons dagelijks leven. Het speelt een rol in de schoolloopbaan (je ouders die steeds zeiden dat je de talenten die je had moest benutten), het speelt in het zoeken naar talenten in de topsport en vanuit het nieuwe concept dus ook in de zorg. Die potentie is wat iemand zou kunnen als de gelegenheid zich voordoet, als hij of zij de kans krijgt en er voor kiest het uit te proberen: het dus kunnen maar nog niet gedaan hebben. De rol van de fysiotherapeut is dan het bieden van de gelegenheid en de kans om uit te vinden dat je iets kunt wat je nog niet wist.

We zouden als fysiotherapeut de interventie als middel moeten zien om het verschil tussen het actuele niveau en het potentiële niveau te overbruggen.  Nu zijn we opgevoed als fysiotherapeut met de ICF en zoeken naar relaties tussen stoornissen in structuren en functies – zoals spierkrachtverlies, verminderde gewrichtsmobiliteit, slechte visus, coördinatieproblemen en pijn -, de activiteiten die iemand kan uitvoeren in een test situatie en de consequenties daarvoor in het dagelijks leven. Daarnaast kijken we naar de invloed van persoonlijke en omgevingsfactoren. We richten ons dus sterk op het actuele niveau, meestal ook nog in een gestandaardiseerde testsituatie.

Maar is dit eigenlijk wel voldoende? Kunnen we met deze informatie de interventie vorm geven? Weten we een inschatting te maken van het adaptatie vermogen? En hoe weten we dan of iemand het maximum uit zichzelf weet te halen?

Ik denk dat de aanpak binnen de fysiotherapie verrijkt kan worden door systematisch patiënten uit te dagen hun nog verborgen potentieel te benutten. De fysiotherapeut moet dan op zoek naar adaptatie ruimte en naar hulpbronnen in de omgeving die gebruikt kunnen worden om de huidige prestaties op een hoger plan te brengen. Het gaat werkelijk om grenzen te verleggen of te wel: De belangrijkste uitdaging voor paramedici is om met de interventie het verschil te maken: dus een prestatie uitlokken die er nog niet is!  Dit grenzen verleggen vraagt om nieuwe kennis en een oplossingsgerichte integrale analyse.

Zicht krijgen op nog niet ontdekte mogelijkheden vraagt om een andere manier van kijken en werken. Er moet in de diagnostiek en behandeling ruimte zijn om te experimenteren, om scenario’s te creëren, ruimte om grenzen op te zoeken en te experimenteren. In de cognitieve psychologie worden deze strategieën al langer toegepast en benoemd als het “enrichment” effect. Het creëren van een rijke leeromgeving  is ook een middel om adaptatie ruimte aan te spreken en functionele fysieke mogelijkheden te vergroten. Uit deze literatuur blijkt dat het niet gaat om het aanleren of oefenen van vaardigheden maar juist om het leren adapteren. Dit vraagt niet om een systematische opbouw zoals we bijvoorbeeld gewend zijn bij spierkracht training maar om veel meer variatie en uitdaging. In dit concept past niet het trainen in een fitness ruimte met een strakke wekelijks terugkerende oefenserie. Het theoretisch kader in het “enrichment” concept vraagt om een radicaal andere manier van denken en handelen. Ik daag de nieuwe generatie wetenschappers uit de gebaande paden te verlaten en nieuwe concepten te verkennen zodat we de fysiotherapie echt op een hoger plan brengen. Wellicht dat de bijgevoegde literatuur u inspireert ook buiten uw eigen comfort zone te treden. Veel leesplezier.

 

Referenties:
– www.thelancet.com, Vol 373, March 7, 2009, page 781. Editorial. What is health; the ability to adapt.
– Huber M, Knottnerus JA, Green L, van der Horst H, Jadad AR, Kromhout D, Leonard B, Lorig K, oureiro MI, van der Meer JW, Schnabel P, Smith R, van Weel C, Smid H. How should we define health? BMJ. 2011;26;343:d4163.
– Huber M, van Vliet M, Giezenberg M, Winkens B, Heerkens Y, Dagnelie PC, Knottnerus JA. Towards a ‘patient-centred’ operationalisation of the new dynamic concept of health: a mixed methods study. BMJ Open. 2016;12;6(1):e010091.
– Satink T, Josephsson S, Zajec J, Cup EH, de Swart BJ, Nijhuis-van der Sanden MW. Negotiating role management through everyday activities: narratives in action of two stroke survivors and their spouses. Disabil Rehabil. 2016;38(24):2354-64.
– Satink T, Josephsson S, Zajec J, Cup EH, de Swart BJ, Nijhuis-van der Sanden MW. Self-management develops through doing of everyday activities-a longitudinal  qualitative study of stroke survivors during two years post-stroke. BMC Neurol. 2016 Nov 15;16(1):221.
– Oswald W, Hutting N, Engels JA, Bart Staal J, Nijhuis-van der Sanden MWG, Heerkens YF. Work participation of patients with musculoskeletal disorders: is this addressed in physical therapy practice? J Occup Med Toxicol. 2017;25;12:27.
– Hutting N, Oswald W, Staal JB, Engels JA, Nouwens E, Nijhuis van-der Sanden MW, Heerkens YF. Physical therapists and importance of work participation in patients with musculoskeletal disorders: a focus group study. BMC Musculoskelet Disord. 2017;16:18(1):196.
– Morris C. Measuring participation in childhood disability: how does the capability approach improve our understanding? Dev Med Child Neurol. 2009;51(2):92-4.
– Radabaugh HL, LaPorte MJ, Greene AM, Bondi CO, Lajud N, Kline AE. Refining environmental enrichment to advance rehabilitation based research after experimental traumatic brain injury. Exp Neurol. 2017;294:12-18.
– Bondi CO, Klitsch KC, Leary JB, Kline AE. Environmental enrichment as a viable neurorehabilitation strategy for experimental traumatic brain injury. J Neurotrauma. 2014;15;31(10):873-88

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *