Scientia Fundus en Fysiotherapie & Wetenschap gaan samenwerking aan

Recentelijk is er een kennismaking geweest tussen het bestuur van Vereniging Fysiotherapie & Wetenschap (F&W) en Scientia Fundus. De verenigingen zijn met elkaar in contact gekomen doordat ze beide actief zijn op het gebied van de fysiotherapiewetenschap. F&W en Scientia Fundus hebben beide als doelstelling om een brug te slaan tussen wetenschap en praktijk.

Voor de fysiotherapiewetenschapper is het van belang dat de wetenschappelijke kennis terecht komt bij de fysiotherapeut in de praktijk. Fysiotherapie & Wetenschap is een non-profit vereniging bestaande uit universitair geschoolde fysiotherapeuten en academici uit binnen- en buitenland die actief is op het gebied van fysiotherapeutisch wetenschappelijk onderzoek. F&W biedt een online platform om onderzoek laagdrempelig te kunnen publiceren en faciliteert de digitale middelen om onderzoek uit te kunnen voeren.

De samenwerking tussen de beide verenigingen vergroot ieders netwerk en creëert nieuwe kansen tot interessant wetenschappelijk onderzoek. Leden van Scientia Fundus hebben de mogelijkheid om case reports of artikelen te publiceren via F&W. Scientia Fundus kan op haar beurt de gepubliceerde stukken en expert opinions van F&W weer delen onder haar leden.

Een zeer recentelijke ontwikkeling op het gebied van fondsenwerving is dat F&W gestart is met crowdfunding voor wetenschappelijk onderzoek binnen de fysiotherapiewetenschap. Bekijk de F&W website voor meer informatie over deze crowdfundingsactie: “Go4Safe: Veilig cervicaal manipuleren door accuratesse onderzoek”.

Met Fysiotherapiewetenschap kom je nog eens ergens – het verhaal van Teddy Oosterhuis

Door: Teddy Oosterhuis PhD

Eind 2005, een flyer in de Beweegreden, vakblad voor oefentherapeuten, over de opleiding Fysiotherapiewetenschap. De studie leek interessant omdat ik al tijden op zoek was naar een betere onderbouwing van het vak. Na een kennismakingsgesprek en meeloopdag in het voorjaar van 2006 startte ik in september van dat jaar met de premaster. Drie jaar, vele inspirerende vrijdagen, en een afstudeerstage bij het National Ageing Research Institute in Melbourne later, heb ik de master afgerond. Enkele maanden nadat ik was afgestudeerd, begon ik naast mijn werk als oefentherapeut als junior onderzoeker bij het NIVEL. Hier ontwikkelde ik een vragenlijst om het perspectief van patiënten te meten op de kwaliteit van zorg, de zogenaamde CQ Index, voor mensen met chronisch hartfalen. Daarna werkte ik mee aan de CQ Index hoortoestellen en voerde ik de analyses uit voor de CQ Index reumatische aandoeningen.

In 2011 kon ik beginnen met een promotieonderzoek op het gebied van oefentherapie, bij het EMGO Instituut, afdeling Gezondheidswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het ging om een full-time aanstelling als AIO (assistent in opleiding, ofwel promovendus). Ik heb de knoop doorgehakt en ben gestopt met mijn praktijk, die ik in 1995 was begonnen. Het onderzoek betrof onder andere een RCT en economische evaluatie van revalideren na een lumbale herniaoperatie, het REALISE onderzoek. Mijn promotoren waren Raymond Ostelo en Maurits van Tulder. Ik had artikelen van hen beiden gebruikt als referenties voor mijn systematische review in het eerste masterjaar over therapietrouw bij oefenprogramma’s voor lage rugklachten, en nu kreeg ik de kans veel van ze te leren over epidemiologisch onderzoek. De REALISE trial is opgezet in samenwerking met het LUMC, waar de derde promotor vandaan kwam, Wilco Peul. Samen met een team van research verpleegkundigen van het LUMC voerden we de RCT uit in tien ziekenhuizen in Noord- en Zuid-Holland. De neurochirurgen vroegen patiënten die in aanmerking kwamen voor een lumbale herniaoperatie om deel te nemen aan het REALISE onderzoek. Dat betekende heen en weer reizen tussen de VU, het LUMC en de tien ziekenhuizen, om contact te houden met vooral de neurochirurgen en poliklinieken maar ook de fysiotherapeuten en verpleegkundigen. De behandeling werd gegeven door fysio- en oefentherapeuten in de verzorgingsgebieden van de ziekenhuizen, en dat leidde tot een netwerk van uiteindelijk ruim 200 eerstelijns praktijken. Naast deze trial heb ik nog twee Cochrane reviews geschreven: een update van de review over revalideren na een lumbale herniaoperatie, en een over oefentherapie bij acute lage rugklachten. Ondertussen werd een artikel gepubliceerd gebaseerd op mijn FW afstudeeronderzoek. Vanwege mijn belangstelling voor therapietrouw heb ik nog twee onderzoeken opgezet over dit onderwerp. De bedoeling was een secundaire data-analyse te doen van een elders uitgevoerde trial. Helaas bleek de dataset niet compleet waardoor de geplande analyses niet mogelijk waren. Daarom werd dit project afgeblazen. Een tweede project ging wel door: een kwalitatieve studie op basis van individuele interviews onder deelnemers van de interventiegroep van de REALISE trial. Ik heb de deelnemers gevraagd naar hun ervaringen met de interventie. Daarbij ging het vooral over de belemmerende en bevorderende factoren ten aanzien van het thuis doen van oefeningen en volgen van adviezen over onder andere het geleidelijk uitbreiden van dagelijkse activiteiten.

Tijdens mijn promotieonderzoek heb ik de opleiding tot epidemioloog afgerond, dat betekent dat ik grotendeels de master epidemiologie (EpidM) van het VUmc heb gevolgd. Deze master was voor mij deels een herhaling van FW, en een aanvulling op de al bekende statistiek. Er was veel aandacht voor regressieanalyse en als keuzevakken volgde ik onder andere de cursussen multilevelanalyse en kosteneffectiviteitsanalyse. Als AIO heb ik ook presentaties gegeven op diverse buitenlandse congressen. Het International Forum on Back Pain Research in Primary Care, later omgedoopt tot het International Back & Neck Pain Forum, was hét congres voor mijn onderzoeksgebied. Tijdens de editie in Odense, Denemarken, had ik een poster over het design van de REALISE trial. In Campos do Jordão, Brazilië, presenteerde ik de review over revalideren na een herniaoperatie en op een Cochrane meeting aldaar de voortgang van de review over acute lage rugklachten. In Buxton, Engeland, een poster over diezelfde review en een presentatie over de resultaten van de REALISE trial en economische evaluatie.

Vervolgens werkte ik als post-doc bij het Coronel Instituut voor arbeid en gezondheid van het AMC, in Amsterdam. Ondertussen rondde ik mijn proefschrift af. Bij het Coronel Instituut voerde ik diverse reviews uit, allemaal over het lumbosacraal radiculair syndroom. Onder andere over de effectiviteit van interventies ten aanzien van werkparticipatie en prognostische factoren voor terugkeer naar werk. Na het afronden van de post-doc was het dan tijd voor de verdediging van mijn proefschrift en promotie. En behalve dat ik, als FW-er, op het podium stond, was daar ook Cindy Veenhof, hoogleraar Fysiotherapiewetenschap, aanwezig als een van de opponenten.

Een paar uur na de promotie vertrok ik naar Melbourne. Na 8 jaar was ik terug in de stad waar ik mijn afstudeerstage had gedaan! Daar presenteerde ik op een congres de kwalitatieve studie, de laatste studie van mijn promotietraject. Verder had ik overleggen bij het Australian Institute of Musculoskeletal Science en bij Monash University over mogelijkheden om samen te werken, en gaf ik een presentatie over het REALISE onderzoek voor fysiotherapeuten in het ziekenhuis van Austin Health. Ook bezocht ik een oud-collega van mijn afstudeerstage bij het Florey Institute of Neuroscience and Mental Health. Daar ontmoette ik ook Sharon Kramer, FW-er, en werkzaam als promovendus bij the Florey. Na thuiskomst ben ik begonnen met mijn nieuwe baan als literatuuronderzoeker bij de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde, waar ik werk aan de ontwikkeling van richtlijnen. Dat betekent dus wederom het uitvoeren van systematische reviews. De zoveelste, na die eerste review in masterjaar 1.

Proefschrift beschikbaar via dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/54632

Peer-reviewed publicaties

  1. Rubinstein SM, van Eekelen R, Oosterhuis T, de Boer MR, Ostelo RW, van Tulder MW. The Risk of Bias and Sample Size of Trials of Spinal Manipulative Therapy for Low Back and Neck Pain: Analysis and Recommendations. J Manipulative Physiol Ther. 2014 Sep 3. pii: S0161-4754(14)00123-7
  2. Oosterhuis T, Costa LO, Maher CG, de Vet HC, van Tulder MW, Ostelo RW. Rehabilitation after lumbar disc surgery. Cochrane Database Syst Rev. 2014 Mar 14;3:CD003007
  3. Russell M, Hill K, Day L, Oosterhuis T, Blackberry I, Dharmage SC. Predictors of long-term function in older community-dwelling people who have presented to an emergency department after a fall: A cohort study. Australas J Ageing. 2014 Jan 2.
  4. Oosterhuis T, van Tulder M, Peul W, Bosmans J, Vleggeert-Lankamp C, Smakman L, Arts M, Ostelo R. Effectiveness and cost-effectiveness of rehabilitation after lumbar disc surgery (REALISE): design of a randomised controlled trial. BMC Musculoskelet Disord. 2013 Apr 5;14:124

Nederlandse publicaties

  1. Oosterhuis T. Revalidatie na een lumbale herniaoperatie. Oefentherapie pas na onvoldoende herstel. Fysiopraxis, 2016 Nov:34-35
  2. Oosterhuis T, Delnoij DMJ, Kortenhoeven PJ, Sibma TS, Geurts MAW, Jansen TLTA, Linssen A, Rademakers JJDJM. De CQ-index reumatische aandoeningen: hanteerbaar en geschikt voor visitatie? Nederlands Tijdschrift voor Reumatologie, 15(2011)2:38-44.

Conference proceedings

  1. Oosterhuis T, Westerman J, Suman A, Ostelo RW, van Tulder MW. Exercise regimens and physical activity after lumbar discectomy: Facilitators and barriers. J Sci Med Sport. 2017;20:e14
  2. Oosterhuis T, Costa LO, Maher CG, de Vet HC, van Tulder MW, Ostelo RW. Rehabilitation after lumbar disc surgery – an update Cochrane review. Physiotherapy. 2015;101 (Suppl 1):e1158-59

Overige publicaties

  1. Oosterhuis T, Smaardijk V, Kuijer P, Hoving J, Frings-Dresen M. Wetenschappelijke kenns en inzichten lumbosacraal radiculair syndroom. Amsterdam: Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid, AMC; 2016
  2. Oosterhuis T, Triemstra M, Rademakers J. CQ-index Hartfalen: meetinstrumentontwikkeling. Ervaringen met de kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van mensen met chronisch hartfalen. Utrecht: NIVEL; 2010.
  3. Booij JC, Sibma T, Oosterhuis T, van der Hoek LS, Rademakers J, Hendriks M, Delnoij D, van Lynden A. CQ-index hoortoestellen 2010: psychometrische eigenschappen en het discriminerend vermogen. Utrecht: NIVEL; 2011

Gastcolumn Arianne Verhagen: Fysiotherapy; fit for the future

Een nieuwe editie in de rubriek “Gastcolumn”. Periodiek vraagt Scientia Fundus een gepromoveerd onderzoeker (met als werkgebied fysiotherapiewetenschap) een gastcolumn te schrijven voor haar leden. Dit keer de beurt aan Arianne Verhagen PhD. Zij is werkzaam als associate professor en klinisch epidemioloog in het Erasmus MC.

Ik wil het met u graag hebben over de fysiotherapie van de toekomst. Zijn we klaar om onze positie in te nemen in een wereld waarin de contouren van de zorg, en van zorg professionals, opnieuw worden vormgegeven? In een wereld waarin niet de verschillende beroepen centraal staan, maar de (zorg)vraag van de patiënt; zijn we daar klaar voor? Volgens mij wel, maar het is misschien goed om enige introspectie te verrichten en mogelijk enkele keuzes te maken.

Functioneren centraal

In de visie van de commissie “Innovatie zorgberoepen’, ook wel de commissie Kaljouw genoemd, die de minister van gezondheidszorg heeft geadviseerd over een toekomstgerichte beroepenstructuur en hun opleidingen voor de gezondheidszorg in Nederland, staat het functioneren van mensen centraal.[1] De commissie heeft als uitgangspunt dat de gezondheidszorg een bijdrage dient te leveren aan het bevorderen van het dagelijks functioneren van mensen/patiënten. Men ziet dat in de toekomst mensen langer gaan leven en dat met het toenemen van de leeftijd het aantal (chronische) klachten toenemen. Ook het aantal ouderen zal sterk groeien. Daarnaast stelt men ook vast dat meer dan de helft van de volwassen bevolking meerdere chronische aandoeningen heeft, waarbij aandoeningen van het bewegingsapparaat prominent zijn.

Volgens de commissie moeten de zorgprofessionals in de toekomst dan ook handelen vanuit de vraag ‘Wat is nodig om het functioneren van de persoon/patiënt te herstellen, respectievelijk te bevorderen’. Laat dat nu ook de ‘core business’ zijn van fysiotherapeuten. De fysiotherapeut is bij uitstek de deskundige wat betreft het bewegend functioneren van de mens. Verder zijn fysiotherapeuten uitstekend opgeleid om hun kennis toe te spitsen op de vragen, wensen en mogelijkheden van de individuele patiënt. Kortom, voor de toekomst staan de fysiotherapeuten in de voorste gelederen wat betreft nieuwe ontwikkelingen (en schuivende panelen) in het zorglandschap. In die toekomst zal de fysiotherapeut binnen multidisciplinaire, goed samenwerkende teams gaan functioneren. Kunnen we dat, of hebben we daarvoor nog iets nodig?

Zelfbewustzijn

Goed kunnen samenwerken in multidisciplinaire teams, met artsen, specialisten en paramedici betekent het dat de fysiotherapeut een zelfbewuste professional is die goed weet wat hij/zij kan, maar zeker ook wat men niet kan, of waar men iemand anders’ expertise goed kan gebruiken. Ik zie daarin grote verschillen tussen Nederlandse fysiotherapeuten en Engelse of Australische fysiotherapeuten. In Engeland heb ik bijvoorbeeld gezien dat fysiotherapeuten en huisartsen gezamenlijk optrekken in de eerstelijns zorg van patiënten met klachten aan het bewegingsapparaat. Er worden gezamenlijk plannen ontwikkeld voor een verbetering van bijvoorbeeld de zorg van artrose patiënten en patiënten met chronische lage rugklachten. Klinische vragen/problemen worden gezamenlijk omgezet in onderzoekbare vragen en uiteindelijk in wetenschappelijk onderzoek. In Australië ben ik kort betrokken geweest bij een onderzoeksproject naar het in kaart brengen van het ‘fetal alcohol syndrome’ bij kinderen in een Aboriginal gemeenschap. Kinderen van 11-12 jaar werden onderzocht door een kinderarts, een psycholoog, een logopedist, een fysiotherapeut en een orthopedagoog. Alle kinderen werden na het testen uitgebreid besproken in het team en het viel me op met hoeveel zelfbewustzijn de fysiotherapeut deelnam aan het overleg. Zowel in Engeland als in Australië blijkt het heel belangrijk in de samenwerking dat iedereen dezelfde taal sprak en met dezelfde academische blik (academisch werk- en denkniveau) naar de patiënten en de problematiek keek. Ik denk dat dit vooral mogelijk was doordat fysiotherapie, net als huisartsgeneeskunde, psychologie  of kindergeneeskunde in de Angelsaksische landen een academische opleiding is. In Nederland is de opleiding door een toevallige speling van het lot zo’n 150 jaar geleden geen academische opleiding geworden (in tegenstelling tot orthopedie, wat indertijd nog een vergelijkbaar beroep was als de heilgymnast/masseur).[2] Op het HBO (hoger beroepsonderwijs) worden in Nederland fysiotherapeuten opgeleid tot prima professionals die internationaal hoog staan aangeschreven wat betreft vakkennis en -bekwaamheid. Hoe goed docenten op het HBO ook hun best doen met wetenschappelijk onderwijs, toch is het lastig om in die situatie studenten een academisch werk- en denkniveau mee te geven. Om die reden denk ik dat het voor de toekomst essentieel is dat de opleiding fysiotherapie, inclusief de bachelor fase, een academische opleiding wordt. Dit graag stevig ingebed in de huidige universiteiten met (verplichte) vakken als statistiek en wetenschapsfilosofie. Dit geeft de fysiotherapeuten de skills die voor de toekomst essentieel zijn voor een zelfbewuste samenwerking in multidisciplinaire teams.

Wetenschappelijk onderzoek

Nederlandse fysiotherapeuten, bewegingswetenschappers en epidemiologen dragen al jaren stevig bij aan kwalitatief zeer goed wetenschappelijk onderzoek bij patiënten met klachten aan het bewegingsapparaat. Veel van dit wetenschappelijk onderzoek ligt ten grondslag aan aanbevelingen in de KNGF-richtlijnen. Toch wordt er door veel fysiotherapeuten een kloof ervaren tussen het wetenschappelijk onderzoek en de dagelijkse praktijk. Aan een kloof zitten twee kanten. De ene kant komt, mijns inziens, doordat de gemiddelde fysiotherapeut in Nederland geen wetenschappelijke opleiding heeft en niet goed in staat is te snappen wat precies de wetenschappelijke mores is en welke kansen en beperkingen wetenschappelijk onderzoek heeft. Aan de andere kant vergeten de wetenschappers dit wel eens als ze presentaties geven over hun onderzoek en de resultaten. Dan worden wetenschappelijke resultaten gepresenteerd met veel aplomb, zonder veel uitleg en empathie voor wat dit betekent voor de dagelijkse praktijk.

De huidige financiering van de zorg betekent dat fysiotherapeuten eigenlijk op ‘stukloon’ werken en dat patiënten de fysiotherapeut vooral kiezen als behandelaar van zijn/haar probleem. Dit kan strijdig zijn met de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Fysiotherapeuten kunnen bijvoorbeeld patiënten aantrekken door het aanbieden van nieuwe interventies zoals bijvoorbeeld shock wave, kinesiotaping of cupping. Veel van deze interventies komen de praktijk in zonder dat er enig wetenschappelijk bewijs is voor de effectiviteit. Als na enkele jaren blijkt uit onderzoek dat die interventies niet echt effectief zijn, zou het goed zijn als fysiotherapeuten stoppen met deze interventies, ook al is het populair bij patiënten. Dit is niet altijd makkelijk en dat blijkt ook wel uit de weerstand die een beweging als ‘verstandig kiezen’ (Choosing wisely) oproept. In deze beweging gaat men er vanuit dat artsen (en fysiotherapeuten) samen, op basis van evidence based  aanbevelingen met patiënten het gesprek aangaan, voordat ze tot behandeling overgaan. Dit betekent ook dat er duidelijk wordt besproken welke behandelingen niet meer moeten worden gegeven.

Kortom, een brede kennis bij fysiotherapeuten over het aanwezige wetenschappelijk onderzoek wat betreft het bewegend functioneren, samen met een academisch werk- en denkniveau zorgt voor de zelfbewuste professional van de toekomst. Dit is essentieel voor een waardevolle bijdrage binnen een multidisciplinaire team van de toekomst dat zich richt op de vraag van de toekomst: ‘Wat is nodig om het functioneren van de persoon/patiënt te herstellen, respectievelijk te bevorderen?’. We staan als professionals in een perfecte uitgangspositie, nu komt het aan op ‘gewoon doen’!

Referenties

  1. Kaljouw M, van Vliet K. Naar nieuwe zorg en zorgberoepen; de contouren. Rijksoverheid.nl 2015
  2. ThJA Terlouw. Geschiedenis van de fysiotherapie gezien door andere ogen : bijdragen tot de geschiedenis van de fysiotherapie in de negentiende en twintigste eeuw geschreven door Nederlandse en buitenlandse onderzoekers. Amsterdam. Aksant 2004.